U zocht voorbeeldzinnen met daarin "volk"
Resultaten 121 - 140 van 292
- löskommen: Ik leuf vaast, dat der heeil wat volk op die boouldag löskommen zal (Eext)
- lu: Bint je volk, ...je aol lu op de fiets? (Gasselte)
- macht: Der was een macht volk an het wark (Sleen)
- made: Het giet het volk net as de manen, het valt van weelde oet het spek (Zuidwolde)
- malvreten(d): Kinder kunt vaok zo maalvreten doun, as der volk is (Eexterveen)
- markvolk: Markvolk/ stark volk/ Hef zien vullegien verkoft/ Gooi der dan een centien of
- massa: Wat een masse volk (Nieuw Schoonebeek)
- mennig: Mennig hoesholden wil gien gedoe met dat volk hebben (Borger)
- merendiel: Het mèrendiel van het volk is der tegen (Oosterhesselen)
- metgeven: Oes volk hebt mij de bosschup metgeven, dat ik op tied weer kommen mus (Borger)
- moes II: Oons volk hebt een groot koppel moos en een beste lap hoender
- moes II: En wat is het mooi weer/En wat gaait 't er heer/En wat hebben ons volk mooi mous/Mooi mous in de toe (Emmer Erfscheidenveen)
- muitachtig: Kribben hebt ze nog nooit daon en muitachtig is Berlaoks volk niet
- muldern: Oenze volk mut vandage nog wel èven wat rogge muldern (Koekange)
- mus I: Mussen drèugen ze hier in hiel wat soorten, deurdat het volk, dat hier woonde, van zoveul kaanten h (Hoogeveen)
- naokoppeln: Der zit nog niet veul volk, mor het zal nog wal wat naokoppeln (Nieuw Dordrecht)
- nauw II: Der was een bulte volk en het is daor zo nauw, ie kunden der niet deur komen (Ruinerwold)
- nering: *Waor volk is, is nering (Gasselte)
- netelhoren: Dat was het netelhoren en het volk, dat bij de boeren in de bouw was, kwam daodelk
- oetgaon: Dat volk is geregeld an het oetgaon, daor komp van het wark niks terechte (Beilen)