U zocht voorbeeldzinnen met daarin "wit"
Resultaten 121 - 131 van 131
- witvoelen: De ofscheiding nao de geboorte is het schoonsel. As het te lang duurt, dan wordt het wit. Dat is wit (Sleen)
- zachtlappien: wit en rood (Oosterhesselen)
- zoerstengel: Van heurenzeggen wit wij dat zoerstengels gebroekt wuurden bij het eten (Sleen)
- zoltzak: Zoltzakken wit van veuren niet dat ze van achtern leeft (Sleen)
- zulverbrakel: is een middelgroot hoen, wit-zwart geloverd (Coevorden)
- zunnesteek: Bij zunnesteek wordt bij bonte koenen het wit an etast, mar het zwarte niet (Hoogeveen)
- zutemelks: Het vleis van een zutemelks kalf was wit van kleur
- zuver: Het gres is zuver wit van de meizoentjes (Hijken)
- zwart: Ik lus gien zwaart en wit (Gasselte)
- zwart: zwaart op wit
- zwart: Ik wil het zwart op wit hebben