U zocht voorbeeldzinnen met daarin "arg"
Resultaten 141 - 160 van 163
- ven: Bij de vennegies is de grond arg moerassig (Nieuw Dordrecht)
- verbaosd: Hij was arg verbaosd over dat neis (Wapserveen)
- verdriesten: Hij hef hum verdriest. Van iene, die aans arg benauwd is (Zuidwolde)
- verheur: Die verheuren duurden arg lange (Ruinen)
- verkieken: Ie kunt er oe arg op verkieken (Ruinen)
- verliefd: Hie was arg verliefd en zij ok (Oosterhesselen)
- vermuien: Al die kleinkinder de hiele dag, dat vermuide hèur arg (Zwinderen)
- veroffronteren: Hij hef mij arg veraffronteerd (Ruinen)
- vertroeteln: Zij vertroetelde en verwende heur kiender hiel arg (Ruinerwold)
- verwennen: Ie verwent die kiender arg, ie mut altied niet toegeven (Geesbrug)
- vlaskop: Die hef een vlaskop, dat is arg lochtig haor (Hollandscheveld)
- vrindholdend: Zie waren altied arg vrindholdend (Oosterhesselen)
- wantrouwig: De buurman vertrouwt gienene, die is arg wantrouwend (Wapserveen)
- wèerdevol: Die antieke komme is arg werdevol (Wapserveen)
- weet: Zie hadden er gien weet van dat het zo arg was (Mantinge)
- wenning: As de wenning arg stief is, wordt e wat dieper lös eploegd (Geesbrug)
- wiek I: Zij woont een hiel èende de wieke op; arg ienlijk (Hoogeveen)
- wiendroeve: De wiendroeven wassen arg zoer (Wapserveen)
- zevegaos: Dat is wel arg fiene zevegaas (Kerkenveld)
- zingerig: Hij is niet arg zingerig an elegd (Koekange)