U zocht voorbeeldzinnen met daarin "boel"
Resultaten 141 - 160 van 249
- overhellen: Pas op, jonges, de boel giet aoverhellen (Hollandscheveld)
- overlieden: As hij komt te overlieden, komt er een boel trammelant (Klazienaveen)
- overriep: Niet zo wild doen mit de roggebossen, aans geurt er de körrels uut; de boel is aoverriepe (Ruinerwold)
- overzien: Wij gaot hier zitten, dan kow de boel mooi overzien (De Wijk)
- pèerdstalzolder: Op de pèer(d)stalzolder lag een boel rommel (Zweelo)
- pikantigheid: Oet pikantigheid hef e de hiele boel in het honderd laoten lopen (Hooghalen)
- poepin: Der lupen een boel poepinnen op 't gaanzemark (Zweelo)
- por I: Het is mar zo'n purre, mar ze regelt de boel wel veur twei (Ruinerwold)
- prakkezao(t)sies: Ik heb een boel prakkezaotsies an de kop (Valthermond)
- prutswark: Prutswark vrag een boel tied. Ie kunt gauwer een kaste schoonmaken as de lagies (Ruinerwold)
- reclame: Die maakt een boel reclame veur zien zaak (Westerbork)
- ree III: Ik had de hele boel in de warre, mar ik heb het toch nog weer op ree ekregen (Havelte)
- regel I: Je moet wel zurgen daj de boel op regel hebt
- reizerij: Hij gaf een boel geld oet an zien reizerij (Sleen)
- reperd: Die jonge is zoe'n reperd, die hef altied de boel kepot (Hoogeveen)
- rieder: Bij het hardlopen gaven zuk een boel bekende rieders op (Norg)
- rit I: Die vent hef een boel rit op de staart (Hooghalen)
- roegte: Op een boel baarms gruit van die lange ruugte
- roeze I: Het was een roeze boel op de vergadering (Fluitenberg)
- rommel: Aj de boel niet bijholdt, wordt het gauw een rommeltie (Odoorn)