U zocht voorbeeldzinnen met daarin "brood"
Resultaten 141 - 154 van 154
- ummeschieve: Een ummeschieve is een plakke veur het hele brood langes; aans deden ze het halfdeur (Hollandscheveld)
- venterskörf: De bakker dee zien brood in een venterskörf
- venterskörf: Met wat brood en kook in de venterskörf gung het vrouwgie bij de huzen bijlangs
- verkrummeln: Brood verkrummeln veur de veugelties (Vledder)
- vettigheid: Zie eet altied dreug brood, vettigheid kriegt ze nooit
- wang: *Hönnig op brood/Wangen rood (Vries)
- zadigen: Dat brood zadigt goed (Noordscheschut)
- zatten: Dat brood zat wel (Roderwolde)
- zesponder: Haol mor even een zesponder brood (Gieten)
- zoepenmelenbrij: Zoepenmelenbraai met (rogge)brood (Roderwolde)
- zoerig: Dat brood is wat zoerig (Buinen)
- zunde I: Weej, wat zunde is? De botter an het gat smeren en het brood dreuge opèten (Meppel)
- zuut II: De kinder mossen kiezen tussen een beetje botter op brood of een beetje zuit drinken (Emmer Erfscheidenveen)
- Zwols: *Brood brij en proemen, dat kunnen de Zwolsen niet noemen