U zocht voorbeeldzinnen met daarin "dood"
Resultaten 141 - 160 van 187
- pèerd: Wat een dood op peerd
- pier I: Hij is zo mager, ...dood, ...lui as een piere (Barger Compascuum)
- pierewörm: Dai hond is dood, dai mout mor naor de pierewurms
- pikbal: Een pikbaal is een bal, die ze bijv. an een hond geeft, en die gaait er dan an dood (Eexterveen)
- planter: *Het boompien groot, de plaanter dood
- pluris: Dreuge pluris was nich zo slim, mar an natte pluris gungen ze vrouger meistal dood (Barger Compascuum)
- rennen: Die weg runt dood (Ruinen)
- rond I: Wat er rondvertelt wordt, daor kuj je wel dood an argern (Eext)
- rouwbrief: Wij weet al dat hie dood was, mar wij hebt nog gien rouwbrief, ...rouwkaort had (Sleen)
- schaop I: Het schaop zal wel een zaachte dood nemen
- schap: Het was door zo armoudig, de muze lagen dood veur het schap (Barger Compascuum)
- scheuken: Hie scheukte nog een paor maol en doe was de bigge dood
- schieten II: *Foj toch, het zwien is dood en schit nog (Coevorden)
- schoem: Dat bier is dood, der zit ja gien schoem op (Eext)
- schors: As de boom dood is, valt de schors er of (Wapserveen)
- schrien II: Hij hef zoe'n kale kop, een luus zul hum der dood op schrien (Broekhuizen)
- siepen: Det jonggie hef wat siepen daon, doe zien knienegien dood was (Broekhuizen)
- slappentaoi: Het is altied een sloppentaoie ewest, altied ziek en nooit dood (Dwingelo)
- sluten: giet de patient vaak dood een blindedarmontsteking (Schoonebeek)
- spinde I: Daor ligt de moezen dood veur de spinde