U zocht voorbeeldzinnen met daarin "flink"
Resultaten 141 - 160 van 170
- sappen: De sapsiepen begunt al flink te sappen, de huppen wilt al haoste lus laoten (De Wijk)
- schilferig: Een schölferige hoed kan flink jokken (Rolde)
- schoor: Ik mus mij flink schoor zetten bij het ummetrekken van die boom (Fluitenberg)
- schudden: Ik zal hum is flink deur mekaar schudden (Een)
- sjokken: Nou moej flink deurlopen en niet zo sjokken (Borger)
- sodemieter: Dai het flink wat op zien sodemieter had (Tweede Exloërmond)
- speien: Spei mor ies flink van de baord
- spulen: Flink mit jenever spuilen helpt veur koezekellen (Barger Compascuum)
- staogeld: Op de markt mussen ze flink wat staogeld geven (Barger Oosterveld)
- stoom: Ik heb hum even flink op stoom jagd
- strieken: Ik zal hum der flink wat veurlangs strieken (Stieltjeskanaal)
- struven II: Hie struuft zich flink met het leren (Rolde)
- taaien: Hij hef hum flink taaid
- taaien: Hij hef hum bij het èten flink taaid (Hoogeveen)
- teistern: De kweken in dat stuk land heb wij flink teisterd met de eg (Zweelo)
- testament: Hij kreeg flink wat op zien testament (Kerkenveld)
- vanzölf: Dan moej flink betalen, dat is jao vanzölf (Sleen)
- verbogen: Ik verboge mij der op dat ik nog zo flink binne (Hollandscheveld)
- verlopen II: De koenen hebt flink in de bieten zeten, zie hebt een aordige hoek verlopen (Oosterhesselen)
- veter: Die moej altied flink achter de veters zitten