U zocht voorbeeldzinnen met daarin "groot"
Resultaten 141 - 160 van 281
- lafbek: Hij hef een groot woord, maar as het er op an komt, is het een lafbek (Nieuw Amsterdam)
- lak I: Zie deden groot, mor het was almaol lak, zie hadden gien cent (Sleen)
- land: Dat is hier groot land
- lap: Is die lap groot genog veur een jurk? (Roden)
- lat: Even de lat er over holden, dan wait wai, hou groot het stuk is
- licht I: Dat was non niet zo'n groot locht as boer
- liekstee: Van die brandwonde hef e een groot liekstee overholden (Oosterhesselen)
- liemknecht: Een liemknecht was groot en een liemtang klein (Eext)
- lijs: Ze zeg mor wat, mor het is een groot lijsie (Roderwolde)
- lomp: Dat is een groot, lomp peerd (Grolloo)
- lomp: ...groot (Wapse)
- loper: Bij groot wild moej lopers in het jachtgeweer hebben (Diever)
- meid: Zie hadden een groot meid en een loopwicht
- meiregen: Maairegen woj groot van (Emmer Compascuum)
- meubel: Wat mu'k nou mit zo'n groot meubel in dat kleine kamertie (Noordscheschut)
- misselijk: Wat een misselijk groot gebouw is dat (Stieltjeskanaal)
- moeras: Het Rieg was vrogger ien groot moeras (Elim)
- moes II: Die jong is zo groot worden, die kan zien vaoder de moes wel van de kop eten (Borger)
- moes II: Oons volk hebt een groot koppel moos en een beste lap hoender
- mosselgeld: Ik hebbe groot geld. As ie nou mar wat mosselgeld hebt, dan binne wij klaor (Ruinen)