U zocht voorbeeldzinnen met daarin "holt"
Resultaten 141 - 160 van 256
- provincieholt: Provincieholt, dat zint kleine snippels holt, net zo groot as piepkeneel en dan dunner. Die wuurden (Sleen)
- rechtdraoderig: As ze vroeger knuppels muken, mus dat van rechtdraoderig holt (Oosterhesselen)
- richten I: Met een touw en een stukkie holt de muur van het hoes richten (Norg)
- ries II: Wij moet nog wat ries(holt) bij de peulties zetten (Sleen)
- riezen I: Een dikke vracht holt, ...heui kun uut mekaar riezen (Ruinen)
- ringbarst: Holt met ringbarsten is ongeschikt veur klompen (Sleen)
- roeg: Dat is roeg holt
- roeg: De klompenmaker geet de oetgezöchte stukken holt eerst ten roegste behakken (Hijken)
- rokerig: Het holt is niks te dreuge en dan krieg ie een rokerig vuur (Ruinen)
- rust: Wij holt even rust (Anloo)
- ruumte: Hie holt zuk wat op de ruumte (Sleen)
- sam: Holt veur fluitpiepen muken ij eerst wat sam (Stieltjeskanaal)
- scheeuw: zoor holt
- schelbos: Vrouger hadden ze an het Zwaonemeer schelbossen, woor ze het holt kapten om te schellen (Eexterveen)
- schelholt: Ieken schelholt is holt dat geschikt is veur iekschellen (Wapserveen)
- schörstienmantel: Ze maakten de schörstienmaantels vrogger van holt, maor aj rieke waren, lèuj der een marmern anzet (Hoogeveen)
- schraag: Kuj mij èven die schrage lienen, ik wol nog wat holt zagen (Hoogeveen)
- schreef: Mit het potlood een schreve op het holt zetten (Dwingelo)
- schrobzaag: Mit een schrobbezage kuj het gat rumen in het holt (Zuidwolde)
- schroeven: Dat holt moej niet spiekern, dat moej schroeven (Wijster)