U zocht voorbeeldzinnen met daarin "jongen"
Resultaten 141 - 160 van 161
- tjaantern: Die jongen zit altied te tjaantern (Zuidwolde)
- tocht II: Muj ies kieken, wat een tjoegte jongen (Ruinerwold)
- toffel I: Een toffel kleine jongen (Dwingelo)
- toom: Zij hebt helderweg een toom jongen
- topangel: De jongen zaten met een topangel op schelen te vissen (Beilen)
- troep: Daor stun een troepie jongen bij mekaor (Vries)
- uk: Der waren een paar jongen an het voetballen, allemaole van die ukkies (Hoogeveen)
- ulemaot: Jongen, wat bi'j toch ulemaot (Ruinen)
- umklokkern: Hij kan zo mooi met die jongen ummeklokkern (Zuidwolde)
- verroest: Die verroeste jongen, zie bint verroeste ondeugend (Zuidwolde)
- vertogen: De katte giet de jongen vertaogen (Kerkenveld)
- vitten: Ie moet niet altied zo op je jongen zitten te vitten (Beilen)
- vliegerig: We kriegt aander weer, de jongen bint zo vliegerig (Havelte)
- voeden: Het knien wil de jongen niet voeden (Wapserveen)
- weelderig: Zij hebt het nogal weelderig in ericht; jongen wordt veul te weelderig op ebracht (Zuidwolde)
- welk: Welke jongen waren dat? (Zeyen)
- wind: De wiend hef daor jongen
- worp: Een wörp van zes jongen (Zwinderen)
- zeieln: De jongen zint daor bij het water an het zeieln, ...zeideln (Sleen)
- zooi: Wij waren mit een hiele zooi jongen op escheept (Elim)