U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kan"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 141 - 160 van 500
- bereken II: Aj wat neis wilt anpakken, moej eerst bereken of het wel oet kan (Anderen)
- berekken: Dat kan ik niet berekken. Woj mij de schoenen even dicht doen? (Emmen)
- berekken: Geef mij even een stole, want ik kan het niet berekken (Hijken)
- berèuren: Zo'n neigien kan oe antmit lillijk bereuren (Koekange)
- beroepen: Hij is te wied weg, ik kan hum niet beroepen (Hoogeveen)
- berooiing: Hie kan gien berooi holden (Buinen)
- berouwen: Het kan mie berouwen dat het peerd dood is (Roswinkel)
- beschied: Zo gauw as het kan, za'k oe bescheid doen
- beschienen: De zun kan net een hoekie van oes kamer beschienen deur het ziedglas (Borger)
- beschrieven: De eine kan de olde tied beter beschrieven as de ander (Barger Compascuum)
- beseffen: IJ moet toch beseffen dat het zo niet langer kan (Stieltjeskanaal)
- beslommern: Dat kan ik niet zo gauw beslommern (Ruinen)
- besloven: Hij zit daags in de kroeg en het vrouwgien kan alles besloven (Beilen)
- besmetten: As ene ziek is, meuj oppassen dat hie de aandern niet besmetten kan (Hollandscheveld)
- besnien: Hie kan zo mooi holt besnieden (Balloo)
- bespiekern: Hoe hij dat allemaole bespiekern kan, begrep gieniene (Zuidwolde)
- best II: Dat kan ik mij best veurstellen daj niet metwilt (Sleen)
- bestaon III: Dit weer, dat kan zo niet bestaon, alles verdreugt (Klazienaveen)
- bestaon III: Hie hef zukke beste zaken daon, daor kan wal een borrel op bestaon (Oosterhesselen)
- betern: Zij kan niet meer bettern (Padhuis)