U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kunnen"
Resultaten 141 - 147 van 147
- wiel: Tegenwoordig zul wiel wel kunnen, vrogger was het allemaole rad (Hollandscheveld)
- wissewassien: Je kunnen neit om elke wissewassie thoesblieven (Een)
- zichtlat I: Een zichtlien is een lien um de sloot, de weg of het pad recht oet te kunnen graven (Gasselte)
- ziek: De boom is zeik, wij kunnen hum wel omhouwen (Norg)
- zomp: Gooi even wat zompen in de dam, daj der over kunnen (Roderwolde)
- zwaoren: Kiek niet zo krek, ij moet lichten en zwaoren kunnen (Westdorp)
- Zwols: *Brood brij en proemen, dat kunnen de Zwolsen niet noemen