U zocht voorbeeldzinnen met daarin "nat"
Resultaten 141 - 160 van 174
- striekvoor: Een striekvore hej ook as het laand te nat is um te bouwen (Zuidwolde)
- strohoed: dan maakten wij een vinger nat mit wat speie,
- stront: Het is zo nat as stront (Ekehaar)
- strop: Een nat zummer is een ströp veur de boeren (Beilen)
- strotrip: Die wenakker is arg nat, doet de kidde maor strosloffen an (Noordscheschut)
- theedoek: is nat (Gieten)
- tjitten: Mit de pappe van de ko iene nat tjitten (Havelte)
- toe I: Ik was tot op het hemd toe nat (Klazienaveen)
- toer: Heui van oeverlaanden is best heui, mar mit een nat zomer een toere um het binnen te kriegen (Havelte)
- toffen: Toffen wordt broekt op nat land, vennegrond of darg (Schoonebeek)
- traap: Aj in nat land warkt, komt er vaak diepe trapen in (Oosterhesselen)
- trip I: Holten trippen, die ze hier vrogger het peerd andeden as ze op nat land an het bouwen gungen (Padhuis)
- tunnegiensteken: Van tonnestikken kuj goed nat worden (Meppel)
- umknikken: De boksepiep moej umknikken, want het gres is nat (Nieuw Dordrecht)
- umslaon: Aj deur det natte grös loopt, muj de broekspiepen umslaon, aans wordt ze nat (Broekhuizen)
- verrekt: Deur de regen is het laand verrekte nat worden (Hijken)
- verzoepen: Specie, die te nat is, is verzeupen (Sleen)
- verzoepen: Hij is zo nat as een verzeupen kat (Rolde)
- veurjaor: *Donder in zoor holt, het veurjaor nat en kold (Geesbrug)
- vluusgres: Vluusgres, dat gruit in nat weiland (Geesbrug)