U zocht voorbeeldzinnen met daarin "overal"
Resultaten 141 - 160 van 188
- schuner: Een schuner is een loerder, dei overal lop of er wat te halen is (Barger Oosterveld)
- sjokkerd: Het is wat een sjokkerd; ij komt hum overal tegen (Sleen)
- slagen: Hij kan goud leren, hij slagt overal veur (Roswinkel)
- slingern: Die lat alles overal slingern (Stieltjeskanaal)
- snoef: Snoef zat in een klein duusie en dat weur dan overal mit hen neumen. Dan weur er een klein beetie sn (Geesbrug)
- snuggerd: Het is een snuggerd, hij hef overal verstand van (Zeyen)
- snuien II: Hij lop overal te snaaien en te snuien (Buinen)
- snuier(d): Een snuier zit overal in te snuffeln (Ruinerwold)
- spannen: Dat is een gloeper, hij zit overal te spannen (Fluitenberg)
- spitsvondig: Die is zo spitsvondig, die wet overal raod op (Westdorp)
- spoek: Bekiek de zaak wat zunniger; ij ziet overal spoeken (Oosterhesselen)
- spot: Hij hef overal de spot met (Hijken)
- sprokkel I: Overal leupen van die grote sprokkels in de bos; ie kunden nargens ies even gaon zitten (Ruinerwold)
- spuit: Ze gaot tegenwoordig overal met de spuit bijlanges om de bool dood te spuiten (Hijken)
- staot II: De staot huift nich overal veur op te kommen (Barger Oosterveld)
- steken: Ie moet je neus niet overal in stikken (Hooghalen)
- stoefsnei: ...giet overal deur (Mantinge)
- strunen: Hij lop ok overal te strunen (Vries)
- stuiten: Het dier was niet te stuiten, het gung overal dwars deur hen (Sleen)
- teef: Wat een teef, die geeit overal met (Eext)