U zocht voorbeeldzinnen met daarin "vent"
Resultaten 141 - 160 van 258
- miethond: Die vent is een lelijke miethond (De Wijk)
- mik: Wat een rare mik van een vent (Oosterhesselen)
- miserabel: Die vent is er miseraobel slecht an toe (Drouwen)
- moggelder: Haal die vent mar niet bij het karwei, het is een grote moggelder (Schoonebeek)
- moor I: Der is gien moer an gelegen, an die vent (Sleen)
- morspuut: Die vent dat is een mo(r)spuut, ...mo(r)slap, ...mosserd (Sleen)
- neveln: Hij gaf die vent een klap dat het zo nevelde
- niknakken: Moej die vent toch ies weer heuren niknakken (Hooghalen)
- niks: Dat is een vent van niks
- nust: Dat die vent niet better oppast, hij komp toch oet een goed nust
- oetlaotig: Gert was niet veur zo'n oetlaotige vent bekend
- oetzicht: Het zal wal een goeie vent wèren, mor zien oetzicht mag ik non eenmaol niet (Hijken)
- ofkammen: Het is gien plezierige vent, hij kamt alles of (Meppel)
- ofmaols: Die vent komt ofmaols onbekwaom in hoes (Schoonebeek)
- ofmessen: Koop niet van die vent, hij wil jo aid ofmessen (Schoonebeek)
- oftoggeln: Doe hadde die vent Harm de meid of etroggeld (Havelte)
- ongeluk: Die vent is een groot ongelok (Hoogeveen)
- ongeluk: Det stuk ongelok van een vent; ie zulden hum lèventig villen (Ruinerwold)
- onhebbel II: Dat is een onhebbele vent (Havelte)
- onnuur I: Wat een onnuur van een vent is dat (Hooghalen)