U zocht voorbeeldzinnen met daarin "wagen"
Resultaten 141 - 160 van 219
- rong: De wagen mot hen de smid, met de bovenvracht is de rong zet (Borger)
- rongblok: De langewagen is een onderdeel van een wagen, die vaste zat an de rongeblokken (Hollandscheveld)
- ruvenloof: Ik hale nog een wagen ruvenloof (Fluitenberg)
- schamel I: Het veurste schamel van de wagen is dreibaar, de achterste zit vast (Schoonebeek)
- schienstuk: Wij hebt het schienstuk van de wagen kapot (Zweelo)
- schieten III: De törf op de wagen schieten
- schimmelmeer: Hie har een mooie schimmelmeer veur de wagen (Emmen)
- schinder: Meuj ies zeen, hoe 'n olde schinder hij veur de wagen hef! (Ruinen)
- schommeln: Bij een slechte weg staot de melkbussen op de wagen te schommeln (Dalen)
- schovenschieter: De man in het vanggat was de schovenschieter, en de man op de wagen de ofstikker (Coevorden)
- schuien: De wagen schuien
- sikkebok: Hij hef een aole sikkebok veur de wagen (Mantinge)
- sleephark: As het heui dreuge was, deej het met een sleephark in riegels en dan op de wagen
- sleeppèerd: Vaorwarkers, die hadden vrogger vake een sleperspeerd veur de wagen (Ruinerwold)
- slegge I: Oppassen daj niet met de wagen in die slegge komt, want dan kuj der wal vastkommen (Hijken)
- sloothaak: Mit de sloothaoke de mest van de wagen ofhaoken op bulties (Hollandscheveld)
- smalloops: Bij een smalloops wagen waren de velgen zowat 6 cm bried en bij een briedloops zowat 12 cm (Weerdinge)
- smèer: Die wagen begunt te piepen, die möt wat smeer an het gat hebben
- spandienst: As het boerhoorn rop, heb ik spandienst. Dan moer ik met pèerd en wagen hen (Hooghalen)
- speur: Toen ik hum met de wagen tegenkwam, mus ik op het halve speur