U zocht voorbeeldzinnen met daarin "wat"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 141 - 160 van 500
- anaoldern: Sjonge, jonge, wat is die ok anaolderd, niet? (Nieuw Amsterdam)
- anarven: Alles wat hij hef, hef hij deur anarven (Noordscheschut)
- anballen: Toe maar wichter, bal mar wat an (Padhuis)
- anbelanden: Wat dit anbelaandt, hej geliek (De Wijk)
- anbelangen: Wat dat anbelangt, mag het nog wel een toertie regen (Borger)
- anbelangen: Wat de verkoop van het huus anbelangt, daor mut de kiender mit over beslissen (Noordscheschut)
- anbetalen: Hij wol alweer wat naais kopen, mor het olde was nog niet anbetaold (Roderwolde)
- anbetreffen: Wat dat anbetreft, bin ik het lang niet met je iens (Zwiggelte)
- anbouw: Daor bint nog heel wat hoezen in anbouw (Anderen)
- anbouwen: IJ moet wat anbouwen, aans bi'j veur de winter niet klaor (Sleen)
- anbraanderig: Wat een anbraanderige locht (Sleen)
- anbranden: Hier braandt dunk mij ok wat an, het ruk hier tenminsen zo anbraanderig (Anderen)
- anbranden: Hij lat wat anbraanden
- anbrengen: De regen hef heel wat waoter anbracht (Rolde)
- andragen: Hij kwam der mit wat neis andragen (Meppel)
- andragen: Aj wat daon hebben, dan is er aaltied wel ein, die het even andraogen wil (Peize)
- andrief: Hie hef altied wat een andrief west (Zwiggelte)
- andrukken: Ie mut die plaanken wat stiever androkken (Hoogeveen)
- andrummeln: Zij drummelt maor wat an, mar der komp heur niks oet de handen (Barger Oosterveld)
- andruzen: Wat kun die sprèker het mooi zeggen. En apmit kun e zo andruzen (Ruinen)