U zocht voorbeeldzinnen met daarin "wind"
Resultaten 141 - 160 van 223
- schoer: Wind veur het schoer/Hef regen gien loer/Regen veur het schoer/Hef dunder gien loer (Odoorn)
- schoeven: Met zu'n dik stuk wind moej der aordig tegen schoeven (Gasselte)
- schraot: Hij har de wind schraot achter (Sleen)
- schruwen: Hèur de hoender ies schruwen, wij kriegt wind (Sleen)
- sjouw I: Het was een heile sjouw tegen de wind in (Roswinkel)
- slegel: Hie döt de slegel veur de blinden; noou kunt ze niet lösweien deur de wind (Eext)
- smoel II: Een smoele wind (Pesse)
- sneidrevel: Het vroor, het sneide en der stun een dik stuk wind; daorum hadden wij een beste sneidrevel (Eext)
- snoef: Dat was een hiele snoef tegen de wind in (Ekehaar)
- snoeven: Wat snof dai wind door om dai houk (Valthermond)
- snoeven: um tegen de wind in te kommen (Padhuis)
- speulen: De wind speult en dan weet ie ok haoste niet, hoe aj de pareplu holden mut (Hollandscheveld)
- spiegeln: Der is niks gien wind; ij kunt je in het water wal spiegeln (Sleen)
- stief: Ik har de wind stief tegen (Sleen)
- stoefdamp: As de koe an de wind was, gaf ie ze eerder stoefdampen met eulie (Sleen)
- stoefsnei: Deur de wind jag de stoefsnei in bulten (Eext)
- stotig: stotige wind
- straf II: Der stun een straffe wind (Gasselte)
- stro: As stro knapt under de voet komp er wind (Rolde)
- stuk I: Der was een dik stuk wind (Zweelo)