U zocht voorbeeldzinnen met daarin "zit"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 141 - 160 van 500
- boer I: Dat zit, ... stiet daor gien boer in het vèenster
- boerderij: Hij zit op een knappe boerderaai (Roderwolde)
- boerenbestaon: In die boerderij zit een goed boerenbestaon (Sleen)
- boerenbloed: Ie kunt an hum good zien dat er nog boerenbloed in zit (Noordscheschut)
- boeskoolkop: Daor zit een mooie boeskoolkop in (Padhuis)
- boetenan: Het zit mor een beetie boeten an, hij is niet erg geleuvig (Roderwolde)
- boezig: Er zit daoi in de locht, het wordt zo boezelig (De Wijk)
- bok I: Hij zit er zo vol van as een bok vol keutels (Roderwolde)
- bok I: Bai een Jan Plezier zit de koetsier op de bok (Ruinerwold)
- boken: Hie zit op taofel te boken (Sleen)
- bokseln: De leu zit er zwaor; ze moet er tegen bokseln um veuroet te kommen (Beilen)
- bòl IV: Wat zit die plooien der mooi bol in
- bölken: Zit toch niet zo onfatsoenlijk te bölken (Hollandscheveld)
- bolster: Um een neut en een kestanje zit een bolster (Eext)
- bolt I: Die bolten zit er mooi in (Ruinen)
- bonenroet: In die akker zit veul bonenroet (Wapse)
- bonk I: In een aol koou zit dikkere bonken as in een jonge (Eext)
- bonk I: Der zit een bonk ies in de vaort (Westerbork)
- bonk I: In dat laand zit nog een hiele bonk veen (Borger)
- boomstronk: Een wapsennöst zit vaak in een olde boomstronke (Nieuw Amsterdam)