U zocht voorbeeldzinnen met daarin "dik"
Resultaten 161 - 180 van 229
- rolang: Wij hadden vrogger appels, die wij rolangen nuumden. Het waren abnormaal langen en niet dik. As ze r (Weerdinge)
- rugge I: Ik heb de rugge van de haand wat dik
- sapperloot: Sakkerdemonnie, wat hej daor een dik, vet vaarken (Ruinen)
- schieten I: De melk is dik worden en bie mekaar schoten (Barger Compascuum)
- schoddergat: Een klein dik
- schoeven: Met zu'n dik stuk wind moej der aordig tegen schoeven (Gasselte)
- schommel: Een klein dik wiefie nuimt ze wel een schommelie (Gasselte)
- sjarlefrans: een dik woord hef en wat bezunder is (Eext)
- slagroom: Aj teveul slagroom kriegt, woj veul te dik (Hijken)
- sliekerig: Gras dat er te dik opzit, kan sliekerig wezen (Ekehaar)
- smeerlaoge: De smeerlaoge kun soms anderhalf steek dik wezen (Barger Compascuum)
- sneidrevel: Het vroor, het sneide en der stun een dik stuk wind; daorum hadden wij een beste sneidrevel (Eext)
- snuien I: Die vrouw is lang zo dik niet meer, zij hef zuk aordig snuid (Schoonebeek)
- snuperij: Hol mor ies op met die snoeperij; ij wordt veul te dik (Weerdinge)
- soezen: Je bennen dik an het soezen (Norg)
- sop: Het wordt gien dik sop, as de boedel in daartien porties mot
- spatei: Een spatei is een klein, rond eigie, zo dik as een knikker en der zit gien daore in (Coevorden)
- spek: en een ester in ong. 11 cm dik (Ekehaar)
- split: De tonge van de lankwagen kan nich in het split van de bloktong; hij is te dik (Barger Compascuum)
- sprokkelnust: Een sprokkeling is een dikke zwarte miere en ze hebt een dik sprokkelnust (Koekange)