U zocht voorbeeldzinnen met daarin "gezicht"
Resultaten 161 - 180 van 182
- tater I: Hij hef taoter an het gezicht (Gasselte)
- toe I: Hij draaide het gezicht naor mie tou (Barger Compascuum)
- toef: Het was jao een misselijk gezicht dat er nog aal zo'n toef op de hege stun
- treffen: Hij trof hum precies in het gezicht (Barger Oosterveld)
- triest: Het was een triest gezicht, dat ofgebraande huus (Beilen)
- veeg: Hij har de schörstein schoonmaakt, hij har nog een heile veeg over het gezicht (Barger Oosterveld)
- verbeten: Hij zee dat mit zo'n verbeten gezicht (Barger Oosterveld)
- verhaoren: Het hele gezicht is mie verhaord deur die grelle zunne (Roswinkel)
- verminken: Deur die brandwonden had zie heur gezicht verminkt (Borger)
- verschrikkelijk: Het was een verschrikkelijk gezicht
- vertrekken: Een vertrökken gezicht (Sleen)
- verweerd: Hie hef een streng, verweerd gezicht (Dalen)
- verwringen: Hie keek met een verwrungen gezicht um zuk toe (Sleen)
- vlekkerig: Hie is zo vlekkerig in het gezicht (Balloo)
- vlekkerig: bont in het gezicht (Grolloo)
- vol II: Ik hab het volle gezicht der op (Nieuw Schoonebeek)
- vonnis: Hij heurde met een onbeweugen gezicht zien vonnis an (Schoonebeek)
- zèer I: Wat liekt dat maal, aal die zeren in het gezicht
- zenuwtrek: Die man hef een zenuwtrek in het gezicht (Borger)
- zetten: Zet toch ies een aander gezicht