U zocht voorbeeldzinnen met daarin "haar"
Resultaten 161 - 180 van 334
- krengslachter: Een krengeslaachter haar altied wrak vee (Diever)
- kriphoed: Ze haar een kriphoud over het ooriezer (Roderwolde)
- kroeg: Mien ome die haar vrogger 'n stille kroeg
- krooier: De krooier haar de hele dag drok wark um de törf op het dreuge te brengen (Hijken)
- kruperig: Hie haar wat te verbargen, want hie dee zo kruperig (Balloo)
- kwaanskwies: Ik keke kwaanskwies naor buten, mor ik haar hum best in de gaeten (Diever)
- kwak: Hij haar 'n beste kwak op
- lang II: Hij haar met heur verkering, mor zien volk wolden het lang niet lieden (Hijken)
- leedanzegger: De leedanzegger haar altied een hoge zwaarte hooud op (Balloo)
- leide: Hij haar het peerd goed in het leide
- lever: Ze haar het goud op de lever
- lieder(d): Die lieder haar beter drekt dood kunnen gaon (Balloo)
- liggen: Jan haar ruzie had met de vrouw en dat lag 'm niet lekker (Hijken)
- lorem: Hij lag in de lorem, hij haar genog ehaad (Dwingelo)
- lummel: Veur de lummels under de pèerde haar de smid een noodstal staon
- luustern I: Hij haar een zwaart luustern jassie an (Roderwolde)
- maljan: Stelmaoker haar een maaljaan om bomen te vervoeren (Eexterveen)
- marklap: Boven de beddesteedèure hung een maarklappe, die haar opoe mèuken op de breischoele (Dwingelo)
- mis II: Die haar ok een misse
- miskommen II: Dat is hum miskommen, daor haar e hielemaol niet op rekend (Hooghalen)