U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hangen"
Resultaten 161 - 180 van 180
- vlecht: Dat wicht had de vlecht tot op het gat hangen (Sleen)
- vleugel: Hij lat de vleugels hangen
- vliegenvanger: Hij har wat vleigenvangers in de keuken hangen, man het stikte der nog van de muggen (Barger Oosterveld)
- voel II: De voele was moej niet boeten hangen (Gasselte)
- volholden: *Hangen kuj lange volholden, aj het touw maar um de boek doen (Meppel)
- walmvanger: Hest doe vergeten um de walmvanger weer an de pungel te hangen? (Barger Compascuum)
- waol I: Hie hef de hozen in waolen um de bienen hangen
- wasgoed: Zij hef het wasgoud te dreugen hangen (Barger Compascuum)
- wennen: *Alles went, hangen ok (Balloo)
- wèrig: Hie hef het haor wèrig, ...warrig um de kop hangen (Sleen)
- wief: Wat lats do de lip jao hangen, der kan wal een aold wiefien op zitten te spinnen (Sleen)
- wiemel: Wij moet de slachterij neug in de wiemel hangen (Sleen)
- wilg: De voetballer het zien schounen aan de wilgen hangen
- wried II: Zij laot het wried hangen
- wurgen: Mit hangen en wurgen is hij der deur ekomen (De Wijk)
- zaagvetter: Mien opa had eerder een zaagvetter in de timmerhoek hangen (Oosterhesselen)
- zalverig: Pap kan zalverig wezen. Dan blef der een sliertie an de lepel hangen (Dwingelo)
- zommergoed: Ik heb het zommergoud man weer op zolder hangen (Barger Oosterveld)
- zwartgoed: Ik heb het zwartgoed boeten hangen te luchten (Oosterhesselen)
- zwik I: Hij haar het hiele zwikkie bloot hangen