U zocht voorbeeldzinnen met daarin "heui"
Resultaten 161 - 180 van 360
- meel: Dat is best heui, daor zit maal bij in
- melkens: Wij kunt nao melkens nog best een paar voor heui halen (Koekange)
- menvak: As ter veule heui komp, pakt ze het mennevak ok vol heui (Broekhuizen)
- messen: Dat is best heui, dat is van gemest laand (Wapse)
- middelst: Dat heui in het middelste vak ruukt aordig (Hooghalen)
- miet II: Het vak is vol en nou zette wij het heui an de miete (Havelte)
- moes I: Er is nog nooit een moes doodkommen onder een opper heui
- moes II: Weert het niet op het heui, dan weert het op het moes
- mooi: Ze zaten mooi in het heui te bikken
- morf: Een appel die een tied in het heui elegen hef, kan zo lekker morg worden (Havelte)
- móssig: Aj an het heuien waren en het was mossig weer, wussen ij niet oj het heui lösgooien zulden of niet (Sleen)
- motten: Ze hebben weer aan het motten west met waoter, ...heui (Eelde)
- nachtvolk: Vrogger haw wal is nachtvolk op het heui (Emmen)
- naodag: hebben wai het heui bai mekaor maokt (Roden)
- naoheuisel: Het naoheuisel was in de regel niet zo dreug as het aander heui (Ekehaar)
- naokrabben: As het voor heui vol is, mut er iene naokrabben (Sleen)
- naoweterns: Koenen kregen vaak naowèterns heui. Dat was slecht heui, dat wolden ze aans niet vreten (Zuidwolde)
- neuken: De zeune van de boer laag mit de meid in het heui te neuken (Dwingelo)
- nikstaart: De nikstarte dreide al het heui naor de locht in (Elim)
- nust: Een nössien in het heui (Havelte)