U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hoed"
Resultaten 161 - 180 van 208
- raomen I: Hij hef de hoed kepot eraomd (Fluitenberg)
- rauw: Het völt mij rauw op de hoed
- redde: Ik bin niks redde in de hoed, ik gao hen bedde (Sleen)
- remp: Dat mèensk is zo remp in de hoed, daor kuj slecht met warken (Oosterhesselen)
- rilling: Der gung mij een rilling aover de hoed
- robbelig: As zwienen knobbelziekte hebt, dan bint ze zo robbelig op de hoed
- roestig: Hij hef een roege, roestige hoed (Barger Compascuum)
- roos III: Ik gao vrog hen bedde, ik heb roze in de hoed (Ruinerwold)
- roos III: Ik bin niks te lekker, ik heb roos in de hoed (Oosterhesselen)
- roos III: De roze is mij op de hoed vallen
- roos III: de roos in de hoed hebben
- roos III: As de zun an de locht komp, dan kriegt de boeren de roos in de hoed (Hijken)
- roppig: roppig in de hoed, ...pèens (Sleen)
- roskam: Wij moet de pèerde met de roskam over de hoed (Stieltjeskanaal)
- rossen: Doe most dat peerd goud rossen, dan komp de hoed los (Barger Compascuum)
- rouwbaand: Een rouwbaand um de hoed mit twei knoopies veur sier der op (Hollandscheveld)
- schilferig: De hoed op de kop wordt schilferig (Peize)
- schilferig: Een schölferige hoed kan flink jokken (Rolde)
- schinnig: Ik heb zo'n schinnige hoed (Coevorden)
- schrobben I: Zie hebt die kerel de hoed vol schrobd, doou e weer zo raor preuit over zien vrouw (Eext)