U zocht voorbeeldzinnen met daarin "holt"
Resultaten 161 - 180 van 256
- siepeltrien: Mien grootva snee oet een stuk holt een poppekop mit een lange hals. Door weur dan een lief anmaakt (Barger Compascuum)
- siepsapsiepiesholt: Holt veur het maken van een fluitie numen wij siepsapsiepiesholt (Hollandscheveld)
- sinketten: Sinketten was miestal van iezer, mar ok wel van holt en het was in verschillende uutvoerings (Koekange)
- slaop I: Ien dat holt zit de slaop ien, dat is verstaft (Fluitenberg)
- slicht: Dat was een mooi slicht stukkie holt (Klazienaveen)
- smalloop: Een smalloop moej niet bruken veur holt haolen (Een)
- snoekenbek: Mit holt hakken van twee kaanten, dan blif er op de stobbe een snoekebek over en die kan inlekken (Koekange)
- snötlepel: Doe snottelebbe, holt oen mond (Noordscheschut)
- spettern: Dat holt spettert, de vonken vlaigen der of (Valthermond)
- spiekereeg: Een spiekereerde was een eggie van holt mit lange spiekers, die aj zolf trekken kunden (Hollandscheveld)
- spiekern: Dat holt spiekert slecht, het is ien bonk noesten
- splettern: Dat holt splettert aj der een spieker inhouwt (Sleen)
- spleutenmes: Een spleutenmes is van iezer en een wolf is van holt (Eext)
- splieten: Dat stuk holt wil niet splieten (Gasselte)
- splintern: Veurzichtig met dat holt, want het splintert gauw (Oosterhesselen)
- spoeken: Holt hum in de gaten. Hij spookt daor altied wat rond (Nijeveen)
- spolten: Een stuk holt spolten
- spolten: Dat stuk holt is spolten
- sprokkelholt: Sprokkelholt is dood holt (Roswinkel)
- sprokkeln: De kiender hebt een hele bulte holt bij menaar esprokkeld (Nijensleek)