U zocht voorbeeldzinnen met daarin "wat"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 161 - 180 van 500
- aneggen: IJ moet wat aneggen, aans kriew de rogge der niet mèer in (Sleen)
- anfokken: Met 'n tweiden kun je der heil wat op anfokken
- angaon I: Het was zien angaon, dat dei jongen wat op de ribben kregen
- angaon II: Wat dat angiet
- angaon II: Toen de boer wat zeek was, mus de knecht vaeke veur hum angaon
- angapen: Heb ik wat van oe an? Ie staot mij zo an te gapen! (Ruinerwold)
- angeboren: Wat hum mankeert, dat is angeboren schoonheid (Anderen)
- angel I: Wat een een angel van een vent (Gieterveen)
- angel II: Ik mag graog ies een angelie oetgooien om wat gewaor te worden (Vries)
- angeven: Aj wat verleuren hebt, kuj het angeven (Wapse)
- angeven: Het regent neet det het wat angef
- angraven: Most wat angraven, anders komst nooit kloor (Barger Oosterveld)
- angrummen: Het hef de hiele dag wat angrumd (Sleen)
- angst: Wat haar ik ain angst (Valthermond)
- angstig: Wat angstig wark was dat (Nieuw Schoonebeek)
- anhaald: met wat anhaald wezen
- anhalen: As de tieden minder wordt, mow de broekrieme maar wat anhalen (Ruinerwold)
- anhalen: Door hast die wat anhaald; wast doe dat man weer kwiet (Barger Compascuum)
- anhalen: Haal nog even wat törf an veur het vuur (Padhuis)
- anhalen: De iemen hebben in het veurjaor nogal wat anhaold