U zocht voorbeeldzinnen met daarin "öpper"
Resultaten 1 - 13 van 13
- anheuisel: De kerels waren an het öppern en de vrouwlu harkten het anheuisel bij de öpper (Stieltjeskanaal)
- ból I: Hij springt er op as een bolle op een öpper heui (Diever)
- heui I: As een jong wicht 't haor opsteuk, wuur er vaak zegd: hie hef 't heui ok in öpper (Oosterhesselen)
- kolk: Wij hadden een kolling en wij waren daor an het moddern, en wij huulden der een öpper vis oet (Sleen)
- naoheuisel: As ze weer een öpper op de wagen steuken hadden, mussen wij het naoheuisel hen het volgende bultie (Exlo)
- ofzetten: Hij hef een beste öpper of ezet
- öpper: Hij springt er op as een bolle op een öpper heui (Diever)
- öpper: Wat een öpper volk
- öpper: As hij wat zunig andöt, kan hij der een öpper mit doen (Noordscheschut)
- öpper: Wat heb ij een öpper wunnen met knikkern (Sleen)
- öpper: Hij had een hiele öpper zitten
- öpper: Hij kan een hele öpper op (Diever)
- ragge II: ragopper, öpper