U zocht voorbeeldzinnen met daarin "Kees"
Resultaten 1 - 18 van 18
- flapoor: Kees, Kees, flapoor/Zet de pette op het iene oor/Zet de pette op het aander oor/ Kees, Kees flapoor
- homp: Het kind wur de straot opstuurd met een homp kees in de haand (Eext)
- kaorrad: Een kees, zo groot as een kaorrad (Sleen)
- kees I: Hij lat zich het kees neit van het brood eten (Norg)
- kees I: Hie möt der eerst kees, ...keze van eten
- Kees II: Kees, laot je scheren/ Kees schaam je wat/Je ziep en je kwassie/Stöt boven op het kassie/Scheer die
- keesmes: In de winkel hebt ze een keesmes um de kees in stukken te snien (Sleen)
- kiffeln: Moej niet zo an die kees zitten te kaffen, mooi liek ofsnien, aans is het völ te onveurdelig (Hijken)
- klaor: *Klaor is Kees (Grolloo)
- lefferd: Hie loert as Lefferd op kees
- lust: Woj een stukkien kees? Nee, ik bin met lusten (Sleen)
- moezenval: Hie dee een stukkien kees in de moezenval (Sleen)
- plak I: Doe mij der mor een plak kees op (Balloo)
- poeier: Deur het lopen had ik vaak een blikgat. Wat poeier der op en klaor is Kees (Hoogeveen)
- raspen: Woj de kees even veur mij raspen? (Zwinderen)
- rief: Maak dat stukkien kees mar even op met de rief (Oosterhesselen)
- stremsel: De lebmaog van een koou wordt bruukt bij het maoken van stremsel um kees te
- wrongel: Wrongel wordt gebroekt um kees te maken (Oosterhesselen)