U zocht voorbeeldzinnen met daarin "Ruth"
Resultaten 1 - 9 van 9
- Absalom: Ruth
- foek I: De zegen van Ruth en de foeken van Jacob, en dan kuj vissen (Geesbrug)
- foek I: Nou de foeke van Tuun en de zegen van Ruth, kuj visvangen
- rut: *Lazarus en Ruth/Die gongen samen vurt/Toen zij terögge kwamen/Was Ruth Lazarus en Lazarus rut (Hoogeveen)
- Ruth: Nou, de zegen van Ruth
- Ruth: De zegen van Ruth er met, zegt wij as wij een koe verkocht hadden (Coevorden)
- Ruth: Het was in de dagen van Ruth
- Ruth: *De zegen van Ruth en de foeken van Jacob, dan kuj vissen (Wapse)
- zegen I: van Ruth