U zocht voorbeeldzinnen met daarin "aai"
Resultaten 1 - 9 van 9
- aai: Een aai um de oren (Padhuis)
- aai: Die koe gaf mij een aai um de bek met de staart (Sleen)
- aai: Hie hef hum een beste aai geven (Oosterhesselen)
- aai: Hie kreeg een aai met het mes over de smoel (Dalen)
- aai: Wat een dikke aai
- ei: As dat aai brek, wat zal dat stinken
- gagelsnoer: De gagelsnoeren in het aai nuimden wie hier de hanentred (Barger Compascuum)
- kis I: Aai het kiesie mor even (Grolloo)
- kloppen: Even een aai kloppen (Barger Compascuum)