U zocht voorbeeldzinnen met daarin "acht"
Resultaten 1 - 20 van 41
- acht I: Ie mut op de schoele goed acht geven, heur! (Kerkenveld)
- acht I: Ie mut acht geven op oen kleine zussie (Zuidwolde)
- acht I: Daor heb ik gien acht op slaogen (Anloo)
- acht I: Hij mot zuch nog wal in acht nemen
- acht I: Ie muut oe veur hum in acht nemen
- acht I: Daor moej acht vèur hebben (Westerbork)
- acht I: Ein die acht gef is meer weerd dan doezend gulden (Nieuw Schoonebeek)
- acht I: Acht is meer dan duzend
- acht II: Het was op slag van acht uur (Sleen)
- achten: Doemie wör op zien naaie stee niet slim acht (Roderwolde)
- achten: Hij acht zich daor te goed veur (Emmen)
- achtwekers: Achtwekers bint eerpels, die èten wordt, acht wèken naodet ze epaot bint (Broekhuizen)
- allernauwst: Aj op dat alles lettenden en op het allernauwst acht gavven
- anstond: Slao der noou 'n beetie acht op waor oj langs gaot, astond moej hier allennig langs (Eext)
- antoe: Dorkie, Dorkie, geef ies wat acht op die roodbonte koe/Dorkie, Dorkie, dat beesie dat is der antoe
- bliksem: Nim je in acht, dat is een bliksem van een wiefie (Balloo)
- daorumtrent: Het is acht ure of daorumtrent (Dwingelo)
- dopperd: Geef toch een beetie acht, dopperd (Eext)
- gast I: Vrogger stunden der acht garven an iene gaste, non wel twintig (Zuidwolde)
- gast I: Een gast is acht gorven en een hok is zes gorven (Barger Oosterveld)