U zocht voorbeeldzinnen met daarin "achtern"
Resultaten 1 - 20 van 29
- achter I: achtern
- achtern I: Ik moe neug even hen 't achtern (Zwiggelte)
- achtern I: in het achtern wezen
- achtern I: Deur het natte weer was e slim in het achtern met het wark (Gasselte)
- achtern I: Met betalen kun hij wal ies in het achtern wezen (Dalen)
- achtern I: Aj 's morgens late uut bedde koomt bi'j de hiele dag in het achtern (Noordscheschut)
- achtern II: Ze haar het goed van achtern onder de heuispieren
- achtern II: Hie kwam mij van achtern op
- achtern II: Hie zeurt aal van achtern, ...van achtern of an
- achtern II: Hij was aordig in het achtern mit het wark (Barger Oosterveld)
- achtern II: Haal de vörke èven van achtern (Elim)
- achtern II: Van achtern bekeken hej makkelijk praoten (Hijken)
- diender: Het is een dooie diender van een vent, hij wet van veuren niet dat hij van achtern leeft (Zuidwolde)
- dweerder(d): Wat is dat een dweerderd, hij zeurt aal van achtern an (Gieten)
- dwingerd: Dat kind is zo'n dwingerd, begunt aal weer van achtern of an (Barger Oosterveld)
- eggen: Bij stomp eggen stunden de tanden naor achtern en bij scharp eggen naor veuren (Dalen)
- eng: Die koe is aordig eng van achtern (Klazienaveen)
- geweld: Mit geweld ken je wel ain sikke van achtern optillen (Valthermond)
- gezanik: Dat gezanik mot man ies oflopen wezen; ze begunt aal van achtern of an (Barger Oosterveld)
- kevern: Hij kevert mar van achtern an (Havelte)