U zocht voorbeeldzinnen met daarin "achterof"
Resultaten 1 - 20 van 21
- aap: Achterof kieken ie aop in het gat
- achternao: Toen ze jong waren, leupen ze mekaar al achternao, maar achterof is het toch mar goed dat ze mekaar (Oosterhesselen)
- achternao: achterof
- achterof: Hij woont door arg achterof (Broekhuizen)
- achterof: Hij höldt zich achterof (Hoogeveen)
- achterof: Van achterof bekeken, had het wel hiel aans ekund (Zuidwolde)
- achterof: Hie stiet lang niet achterof (Sleen)
- achterof: Hij is lang niet achterof (Smilde)
- achterof: Achterof kiek ie een koe in het gat
- achterof: Achterof kakelt de hoender (Nieuw Dordrecht)
- achterof: Achterof is de allerdomste wies (Sleen)
- daverend: Hie zag der hiel wat van in de muut, mor achterof was het niet zo daverend (Sleen)
- heuiing: Wij wolden even een hoekien heuien, mor achterof was het nogal een hiele heuiing
- houwlijk: Achterof bekeken hef K. een goed hielijk edaone (Hoogeveen)
- kremp I: Ze mussen die kerel de krempe opzetten, dan stund hij misschien wat achterof en was hij niet zo bert (Ruinerwold)
- mistrouwen I: Ik heb hum altied mistrouwd, mar achterof völ het genog met (Klazienaveen)
- naoklap: IJ loopt nogal bij die lu in en oet, kiek oet daj later gien naoklap achterof kriegt (Odoorn)
- naotied' II: achterof
- veld: Hij woont achterof ien het veld
- veuroet: Achterof bekeken hew het niet goed daon, mor dat wussen wij veuroet ok niet (Sleen)