U zocht voorbeeldzinnen met daarin "andragen"
Resultaten 1 - 4 van 4
- andragen: IJ moet alles niet andragen
- andragen: Hij kwam der mit wat neis andragen (Meppel)
- andragen: Hoe kunt ze dat nou weten? Wie zul dat andragen hebben? (Hollandscheveld)
- zolt I: Hij komp mit het zolt andragen, as het ei op is