U zocht voorbeeldzinnen met daarin "angel"
Resultaten 1 - 18 van 18
- angel I: As een bije je stek verlös hij zien angel, mar een wapse stek wel vaker (Koekange)
- angel I: Een angel van een imme meuje der veurzichtig oetstrieken (Nieuw Schoonebeek)
- angel I: Wat een een angel van een vent (Gieterveen)
- angel I: een angel van een maai (Hoogeveen)
- angel I: Ik heb een angel in het oog (Exlo)
- angel I: Der ligt een mooie angel op
- angel I: een mooie angel over de hoed (Een)
- angel I: zit een kwaoie angel in (Padhuis)
- angel I: Hij het er wel een angel van
- angel I: Hij hef een hoge angel in de kop
- angel II: Hij zit de huile dag met de angel bie het deip (Emmer Erfscheidenveen)
- angel II: Ik gooi de angel oet (Exlo)
- angel II: Ie hebt de angel nog an de wieke liggen (Kerkenveld)
- bonnenstok: Hij haar een angel maokt van een bonestok (Roderwolde)
- hörp: De angel van de urke was in mien doem blieven zitten (Elim)
- pier I: Een pier an de angel doen
- snaor I: Een angel en een snaor
- viswater: Hie zag een mooi viswater; jammer dat e de angel niet metnummen har (Borger)