U zocht voorbeeldzinnen met daarin "anjagen"
Resultaten 1 - 3 van 3
- anjagen: Ze gungen vuur anjagen (Hoogeveen)
- onderknecht: Het onderknechien möt de bieste anjagen, dat is de duvelstoejager (Havelte)
- steeds I: Dan kan die de geite wat anjagen, want hij is nogal wat steegs (Fluitenberg)