U zocht voorbeeldzinnen met daarin "anmaken"
Resultaten 1 - 15 van 15
- anmaakholt: Ik wol het vuur anmaken, mar de anmaakholties waren op (Sleen)
- anmaken: Ie mut wat anmaken, ie schiet niks op vandage (Koekange)
- anmaken: Wij wilt nog twie bunder heide anmaken (Westerbork)
- anmaken: Zie mussen al bietied de kachel anmaken (Barger Oosterveld)
- bengeln: Wij moen anmaken, de kerkklokke die bengelt al (Klazienaveen)
- bonksel: Ie mussen 50 cm bonksel ofbonken, en later mit het laand anmaken was dat dalgrond (Geesbrug)
- dreigen: Wij moet anmaken, het dreigt aordig in de lucht (Sleen)
- holtliem: Holtliem mussen ij vrogger zölf anmaken met water (Oosterhesselen)
- lobberig: Doe mos dat meel mit water anmaken, tot het lobbig wordt
- oflegger: Wij wilt in de bouw, wij moet de oflegger der anmaken (Sleen)
- schaoppèensies: Anmaken jong, der zit schaopepeinsies an de locht en dan kriej regen (Hijken)
- smoeze I: Mit die smoeze kuj de kachel goed anmaken (Noordscheschut)
- tiednood: Wij moet anmaken, anders kom wij in tiednood (Drouwen)
- vloktörf: Mit een ring van vloktörf en die glunige kolen was vuur anmaken dan maar een haandumdreei
- zichtlat I: Zichtpennen en zichtlatten veur het land anmaken en veur het waterpas maken (Barger Compascuum)