U zocht voorbeeldzinnen met daarin "annimmen"
Resultaten 1 - 12 van 12
- annimmen: Je kunnen niet alles annimmen, wat er zegd wordt
- annimmen: Ik mag annimmen daj der alles van weeit
- annimmen: Het peerd wil het bit niet annimmen (Emmen)
- annimmen: IJ moet je niet neugen laoten, mar annimmen (Stieltjeskanaal)
- bevestigen: annimmen
- gewaarworden: Raod woj niet annimmen, ij zult het vanzölf wal gewaar worden
- handgeld: Deur het annimmen van een handpenning zaten de knecht of de meid an de betrekken vaast;
- innimmen: Hij wil van een aander eerder wat innimmen as annimmen (Eext)
- petries: Een wies petries wil niks van een aander annimmen (Eext)
- toe II: Toe, dit most annimmen! (Gieten)
- willen: Wizze dit even annimmen; de naobers bint er niet (Padhuis)
- zekerliek: Wi'j dat wel van hum annimmen? Ja, zekerliek wal (Eext)