U zocht voorbeeldzinnen met daarin "anzet"
Resultaten 1 - 17 van 17
- anèerder: Met het aneerden worden de schoffels der oethaald en de aneerders der anzet (Vries)
- anvriezen: Het ofbonksel weurd altied tegen het vaste veen anzet um het anvreizen te veurkommen (Barger Compascuum)
- anzet I: Aw mit menaar toepakt, is het maar een anzet (Broekhuizen)
- anzet I: De eerste anzet is der (Valthe)
- anzet I: Hai nam een kleine anzet en sprung toen over de sloot (Een)
- anzet I: wat doen zal, mut hij een kleine anzet hebben (De Wijk)
- anzet II: Hij was anzet (Dalen)
- anzetten: Wij hebt een stuk bij die ledder anzet (Gasselte)
- anzetten: As wij even met mekaor anzet, is het zo gebeurd
- anzetten: Het eten, ...de melk is anzet (Zwinderen)
- anzetten: Hoeveel beest hef hij anzet?
- brandhoel: Die jong is een grote gaffel; hij hef de brandhoel ok nog is weer anzet (Peize)
- glunig: De knope is er met een glunige naalde anzet (Beilen)
- naald: Die knoop is er met de glunige naald anzet
- schörstienmantel: Ze maakten de schörstienmaantels vrogger van holt, maor aj rieke waren, lèuj der een marmern anzet (Hoogeveen)
- verzengen: Die knoop is der anzet met een glunige naald en een verzengde draod
- zetter: Die de gasten anzet, is de zetter (Havelte)