U zocht voorbeeldzinnen met daarin "arfenis"
Resultaten 1 - 20 van 24
- aaien: Hij zat zien tante te aaien om later de arfenis te kriegen (De Wijk)
- arfenis: Hie hef een arfenis kregen, mor het was meer een argernis (Sleen)
- arfenis: Die koffiepot is nog arfenis (Hooghalen)
- arfenis: Het is best weer om een arfenis te verdeilen
- beduun: Ik heb een arfenis kregen, niet dat het wat bedudt
- dichtdoen: As die de ogen dichtdöt, dan zuj nog wat beleven met de arfenis
- diel I: Hij kreeg het grootste diel van de arfenis (Schoonlo)
- eventaoris: Ze mussen nogal wat eventaoris betaolen oet die arfenis (Gasselte)
- femiliekwestie: Aj een arfenis verdielt, kriej femiliekwesties (Sleen)
- gewirrewar: Der is heeil wat gewirrewar um die arfenis (Norg)
- heun: Jan kreeg niks van de arfenis, hij kwam der mor heun bij langes (Hijken)
- kaant: Ze hebt de arfenis an kant maakt
- lik I: Kriej ok nog een lik van die arfenis? (Norg)
- maandegoed: Die arfenis is nog maandegoed (Sleen)
- nop: Hij is bar in zien noppies met de arfenis (Oosterhesselen)
- nust: Hij hef met die arfenis een dik nust kregen (Emmen)
- onhebbel I: Met het verdielen van de arfenis zit er altied wal een onhebbel tusken (Zweelo)
- ontmaken: Hij hef niks kregen van de arfenis, zie hebt hum alles ontmaokt (Anderen)
- redding: Die arfenis was zien redding; hie was an de latten (Sleen)
- ruzie: Aj nooit ruzie had hebt, dan hej nog gien arfenis verdield (Sleen)