U zocht voorbeeldzinnen met daarin "arg"
Resultaten 1 - 20 van 163
- achtergang: De achtergang was wal arg voel, hè (Valthe)
- achterof: Hij woont door arg achterof (Broekhuizen)
- andreugen: Het weer is arg dreuge; het dreugt maor an (Emmen)
- anhalen: Hef het arg esneid bij oe? Nee, det haalt niet an
- arg I: Ik hadde der gien arg in dat het al zo late was
- arg I: Denk der umme, daj der arg in hebt
- arg I: Der arg oet nemen
- arg I: Zien vrouwe trök der arg oet
- arg I: Die hef ok nargens gien arg in
- arg I: Die knaap hef der wel arg in hoe de vork in de stael zit (Wapserveen)
- arg II: Der is een arg ongeluk gebeurd (Nieuw Schoonebeek)
- arg II: Ze kunt arg best leren (Anderen)
- arg II: Hij is arg uut edreugen
- arg II: De knecht van de buren was niet hiel arg (Borger)
- bangmakerij: Ach, het was niet zo arg, het was wat bangmakerij (Exlo)
- begriepelijk: Het is niet arg begriepelijk, wat die kèrel zeg (Padhuis)
- belust: Hij is arg belust op wat neis (De Wijk)
- beneid: Ik bin arg beneid naor het spullegien van Meu Marchien (Beilen)
- besmettelijk: Det goed is zo lochtig, det is arg besmettelijk (Koekange)
- beus: Het was een beuze motte, 't hadde al een paar biggen op evrèten, veurdat de baos der arg in hadde (Hoogeveen)