U zocht voorbeeldzinnen met daarin "armoede"
Resultaten 1 - 17 van 17
- achterien: Zij hebben jaoren achteriene armoede eleden (Meppel)
- armoede: Wat een armoede daor (Sleen)
- armoede: rempel gien armoede hebben (Smilde)
- armoede: IJ moet de armoede niet veur de glazen hangen
- armoede: Hie kun van armoede het huus niet weer vienden (Dwingelo)
- armoede: Wat hewwe der een armoede met had om de boel weer terechte te kriegen (Smilde)
- armoede: Met die kerel kuj gauw armoede kriegen (Zuidwolde)
- bedeldeken: Vrogger wurden der uut armoede wel ies bedeldèkens emaakt, mar tegenwoordig wordt zuk soort dèkens (Koekange)
- behelpen: is gien armoe weerd, ...is niet weerd dat hij armoede lidt
- groevendag: Zij hadden op groevendag al armoede over de arfenisse (Zuidwolde)
- lastpost: Die lastpost, daor kriegt ze nog wel armoede met (Oosterhesselen)
- muiter I: Een wrakke koe is een muiter en jongen, die altied armoede hebt, dat bint ook muiters (Zuidwolde)
- nooddruft: Nooddruft moej hebben. Aj het niet kriegen kunt, is het armoede (Schoonlo)
- nut III: Wie zich niet wet te behelpen, is gien armoede nut (Fluitenberg)
- opreur: Deur honger en armoede kriej vaak opreur (Zwinderen)
- welvaort: Nou is er welvaart; vrugger was het armoede troef (Ruinerwold)
- zunig: Wie niet zunig kan wezen, is het niet weerd dat hij armoede hef (Fluitenberg)