U zocht voorbeeldzinnen met daarin "auto"
Resultaten 1 - 20 van 152
- achterkaant: Hij hef de hiele achterkaant van de auto in mekaar zitten (Westerbork)
- akkefietien: Dat is een lelijk akkefietien dat hij mij daor deur de glinte reden is mit de auto (De Wijk)
- alderaosie: Het was een geweldige aldernaosie, toen de auto over de kop vleug (Roswinkel)
- anriegeln: Het was almaol auto's, het riegelde mor an (Roderwolde)
- anslingern: Dei olde auto meuj nog anslingern (Barger Compascuum)
- anstoten: Oous auto döt het niet, kun wij hum met 'n kander niet even ansteuten? (Eext)
- aoderlaoting: Dat kopen van die neie auto was veur hum een hiele aderlaoting
- argens: Argens is het wel goed dat ze zundags gien auto mugt rieden (Elim)
- auto: Hai het mit de auto tegen de boom zeten (Valthermussel)
- begreuten: Het begrudde mij zo dat ik nou al een schram op die auto heb (Drouwen)
- bekrassen: Ze hadden de hiele auto bekrast (Odoorn)
- beneid: De buren keken beneid op toen ze oenze neeie auto zagen (Uffelte)
- besputtern: De auto hef mij flink bespotterd (Rolde)
- besturen: Um een auto te besturen moej een riebewies hebben (Emmen)
- bezeten: As jong was hij al bezeten van auto's (Erm)
- bijbetalen: Aj een naaie auto kopen, moej nogal baibetaolen (Roderwolde)
- blik II: De auto's liekt hielwat, mor het is allemaole blik (Diever)
- bot II: Het is wel makkelijk, aj wat bot hebt, aj de auto argens hen zetten moet (Wapserveen)
- brik II: Dat aol brik van een auto mus van de weg (Drouwen)
- brugleuning: De auto har tegen de brugleuning anzeten (Barger Oosterveld)