U zocht voorbeeldzinnen met daarin "bösseln"
Resultaten 1 - 4 van 4
- bösseln: De tweide zèende mus er tegen bösseln um weer bij de eerste te kommen (Padhuis)
- bösseln: Zie lagen aal tegen mekaor an te bösseln (Eext)
- schinnig: Koenen moej goed bösseln, aans wordt ze schinnig (Oosterhesselen)
- wieken II: Goed wieken is het halve wark, dan wil het bösseln (Koekange)