U zocht voorbeeldzinnen met daarin "baakster"
Resultaten 1 - 5 van 5
- baakster: Jantien hef een poppien ekregen, heur zuster speult baakster (Havelte)
- baakster: Toen er nog gien baakster was, huulpen de naoste naobers bij een geboorte (Padhuis)
- baakstern: De baakster gunk baken, bakern of baakstern (Zuidwolde)
- baker: baakster
- lösmaken: 's Aovends mus de baakster het kiend nog even lösmaken, as mien moe in het kraombedde lag (Hoogeveen)