U zocht voorbeeldzinnen met daarin "baan"
Resultaten 1 - 10 van 10
- anpakken: Aw met mekaar anpakt, is in een mum van tied de baan veegd (Exlo)
- baan I: Die beide wichter zint van de baan
- baan II: baan
- baan II: baan
- bam III: baan II
- bannen: baan II
- handstok: Die hef die baan kregen, hie har een goeie haandstok (Sleen)
- heufddoel: Hie hef die baan wel kregen, mor het was zien heufddoel niet (Sleen)
- oetsluutsel: Ik kan je nog gien oetsluutsel geven, oj die baan kriegt of niet (Zwinderen)
- verschaaid: baan