baggelaar -s, de, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe

Ook: baggeler (Zuidoost-Drenthe)

  1. veenarbeider, die baggerturf maakt

    Baggelaars, een ploeg van 4 à 6 man (Erica)

    De baggelaar stund met een grote schup in de bak um te zörgen dat de modder overal even hoge kwam (Geesbrug)

    dat is ain man, dei op ain baggelmesien ging waarken (Tweede Exloërmond)

    dat is ene, die de baggel klaor meuk in de mengbak (Pesse)

    Zie ook:
  2. platte vierkante baggerturf

    Een baggelaar, dat is vierkante törf 15 x 15 en 6 cm. hoog (Schoonoord)

    gekochte vierkante törf (Ruinen)

    de Friese naam veur baggeltörf (Barger Compascuum)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...