U zocht voorbeeldzinnen met daarin "bakker"
Resultaten 1 - 20 van 89
- aloen: De bakker bruukde aloen bij het koken van aol wief (Eext)
- anhèuren: Vrogger kwamen de bakker de slager en de krudenier iedere dag anheuren oj wat te bestellen hadden (Hoogeveen)
- argwaan: wied hen, dat de bakker zien vrouw argwaan kreeg (Hijken)
- bakfiets: De bakker ventte hier met de bakfiets (Vledder)
- bakker: Bakker muj worden, dan kuj opvrèten, wat aj verprutst (Hoogeveen)
- bakker: Hij hef de bakker bij de krenten zeten
- bakker: Die haas is veur de bakker
- bakker: Aj mit de bakker en de schenker ofrekend bint, dan blif er niks over
- bakker: Ie bint toch gien bakker
- bakker: As de bakker het mor in de kar hef, dan komt het wal rond (Sleen)
- bakker: Wij stopten ze in een hoopie stoefzaand. Was der een mulder bij, die kreup er oet, mar een bakker bl (Anderen)
- bakker: Za'k je wat vertellen en liegen wat ik kan/Ik zag de bakker vliegen met de ovend er achter an (Zwiggelte)
- bakker: Bakker, krentenkakker, oliefieter, duitendrieter (Koekange)
- bakker: De bakker op de hoek/Die hef vannacht eblaozen/De vellen van zien broek/Die hangt al veur de glazen (Ruinerwold)
- bakker: Dwars over de akker en de bakker (Dwingelo)
- bakker: De bakker is er deur kreupen (Borger)
- bakker: De bakker is jaorig ewest
- bakker: Daor is de bakker zien kat an störven
- bakker: Bakker, vroug op en nooit wakker (Valthermond)
- bakker: Het is haoste nog net as vroeger: de schenker wurdt vrij espreuken en de bakker mut hangen (De Wijk)