U zocht voorbeeldzinnen met daarin "bedonderd"
Resultaten 1 - 11 van 11
- bedonderd: Hij zaag er bedonderd uut (Dwingelo)
- bedonderd: Wat keek e bedonderd, doe a'k hum dat zee (Coevorden)
- bedonderd: Bi'j bedonderd, dat doe ik niet (De Wijk)
- bedondern: Met die koop bin ik bedonderd (Schoonoord)
- gemien: Zie hebt hum gemien bedonderd (Emmen)
- glèende: Dou e vernam dat e bedonderd wör, wör e toch zo glen in de hoed (Eexterveen)
- knap II: Daor hef er mij met bedonderd, dat was 'n knap stukkie van hum
- koksiaan: Deur koksen en stofregen woj 't miesten bedonderd (Stieltjeskanaal)
- optrommeln: Ze stunden eerst nog wal wat bedonderd te kieken, mar doe bint ze in het lest toch optromd (Barger Oosterveld)
- smèerhond: Wat een smèerhond; hef e mij ok nog bedonderd! (Sleen)
- zuver: Ie mussen der zuver op verdacht wezen, anders wuj bedonderd